15 december 2022

Vader vs Dochter


De redactie van SP interviewt vakgenoten op bijzondere momenten in hun carrière. Op
zaterdag 26 maart 2022 is de meetlat gelegd langs Peter (70) en Rozemarijn (35) Lont,
vader en dochter, beiden SPV. Peter heeft een rijke beroepservaring en is recent
gepensioneerd. Rozemarijn staat midden in haar carrière, zit in de website-redactie van
V&VN-SPV en maakt zich sterk voor de positie van de SPV. Hoe kijken zij terug en naar
elkaar?

We hebben met elkaar afgesproken op het Landgoed Willibrordus te Heiloo
Het is een sfeervolle ambiance. Als kind heb ik er rondgelopen wanneer we met het
ouderlijk gezin mijn religieuze broer bezochten. In die tijd heet dit omvangrijke
klooster-psychiatrisch centrum nog Sint Willibrordusstichting.
Gedurende mijn middelbare schooltijd heb ik er tijdens de vakanties ook als
verpleeghulp gewerkt. Op het terrein en binnen diverse gebouwen heb ik heel wat
voetsporen liggen. Een deel van de originele paviljoens heeft plaatsgemaakt voor
weidse gazons. Anderen zijn omgetoverd tot aantrekkelijke appartementcomplexen. De
woningen zijn zeer in trek.
Er heerst hier nog steeds de rust zoals je van een kloostercomplex mag verwachten.
De voormalige kapel met de beeldbepalende koperen koepel heet tegenwoordig
‘Cultuurkoepel’ en fungeert als concertzaal. Samen met de authentieke
kloostergebouwen heeft het de status van rijksmonument.

Het landgoed
Op het terrein (tegenwoordig ‘Landgoed’ genoemd) staan eveneens modernere panden
welke ik mij niet herinner. Vanwege de beleidswijzigingen tot deconcentratie blijken
ook die gebouwen alweer aan de sloop toe. Enkele laagbouw-kantoorpanden fungeren
als uitvalsbasis voor de ambulante werkers, zoals ambulante psychiatrisch
verpleegkundigen en SPV-en.
Bij het parkeren op de zonovergoten parkeerplaats is het even slikken. Op exact deze plek herinner ik mij het natuurzwembad. Het is verdwenen. Begin jaren veertig was het er door de bezetter aangelegd. Enkele religieuzen, de Broeders van Onze-Lieve-Vrouw
van Lourdes, zwommen er dagelijks. ’s Winters hakten zij een gat in het ijs. De
broeders zijn vertrokken. De jongeren zijn eind jaren zestig van de vorige eeuw bij de
grote leegloop uitgetreden. De overblijvers zijn inmiddels overleden en bijgezet op de
rustgevende, met een diversiteit aan bomen omzoomde, begraafplaats. Er bleek nooit
‘geruimd’. Ik tref er nog wat erudiete namen aan die ik mij herinner uit het ‘Rijke
Roomsche Leven’. Na enig zoeken ontwaar ik zelfs het grafsteentje van mijn
grootvader, overleden in 1955. Hij sleet er zijn laatste jaren als inwonend kleermaker.

Lichtelijk ontdaan door deze verwarrende emotionele indrukken en met dichtgeknepen
ogen door het scherpe zonlicht, ontwaar ik op enige afstand een glanzende auto. De
uitstappende passagiers blijken Peter en Rozemarijn te zijn. Ze zwaaien hartelijk.
Ondanks dat we elkaars gezichten niet kennen, veronderstel ik dat ze het zijn. Want
veel bezoekers zijn er nog niet rond koffietijd op deze zaterdagmorgen.

Peter is leeftijdsgenoot. Het blijkt dat we veel overeenkomstige herinneringen
hebben. Zelfs aan specifieke personen. We zijn persoonlijk betrokken geweest bij
reorganisaties in de geestelijke gezondheidszorg. Beiden hebben wij een actieve rolgespeeld bij fenomenen als zaalraden, patiënt-staf meetings waarin personeel en
patiënten gezamenlijk beraadslagen over het therapeutisch milieu. In gedachten
lopen we nog rond door de immens grote psychiatrische paviljoens met honderd tot
honderdvijftig patiënten. Het is verleden tijd. Zo zijn ook de ruimtes waarin
activerende therapieën plaatsvonden, zoals schilderen, bewegingstherapie en
tuintherapie, verdwenen. De activerende therapieën zijn, ondanks hun weldadige
effect op emotionele en psychische problematiek, veelal geschrapt, omdat er geen
wetenschappelijk basis voor zou zijn.
Na de nodige klinische ervaring te hebben opgedaan, zijn wij beiden als SPV
terechtgekomen in de ambulante geestelijke gezondheidszorg. Daarna hebben we
onze arbeidscarrière afgesloten als POH-GGZ bij meerdere huisartsenpraktijken.

Hoe komen jullie als werkers in de GGZ terecht?
Peter is aanvankelijk van plan geweest om fotograaf te worden. Door zijn broer,
bewegingstherapeut in Dennenoord Zuidlaren, laat hij zich inspireren om ook de kant
van de psychiatrie op te gaan. Hij start op Dennenoord zijn opleiding tot psychiatrisch
verpleegkundige. Na twee jaar verhuist hij naar Franeker om op Groot Lankum te gaan
werken. Helemaal vrijwillig is het niet. Het is een vorm van vervangende dienstplicht
als erkend gewetensbezwaarde. Zo kan hij toch zijn B-opleiding afmaken.
“Maar mocht de algehele mobilisatie worden afgeroepen omdat de Russen
binnenvallen, dien ik me daar te melden”. Schaterlachend. “Althans zo’n brief heb ik
ooit gehad”.

“Daarna naar Zon & Schild in Amersfoort. Daar is op dat moment een reorganisatie
gaande. Bij de ontmanteling worden de gigantische paviljoens opgesplitst in units,
een resocialisatie-unit, een ouderenunit en een woonunit op zolder. En iedere unit
krijgt een unit-oudste. Dat is dan een nieuwe vorm van verplegen. Van leidinggeven
weet ik van toeten noch blazen, maar word er meteen teamleider en unithoofd op
een open opnameafdeling. Ter ondersteuning van die leidinggevende rol krijg ik
aansluitend de kaderopleiding intramurale gezondheidszorg aangeboden en ben die
gaan volgen op de Hogeschool in Leusden.

Op Cederhorst, een vrouwenafdeling, worden vooral patiënten opgenomen uit het Gooi,
Amsterdam en Utrecht. Veelal een bont gezelschap. Indertijd is er de gezinstherapie in
opkomst, volgens de werkwijze van Minuchin. Die man is er ook geweest om lezingen
en praktijkdemonstraties te houden. Gezinstherapie en live-rollenspelen zijn dan erg in.
Veelal goed en beroemd, ook wel berucht en soms levensgevaarlijk. In de praktijk is
het vooral een hulpmiddel voor partners om elkaar beter te laten begrijpen. Tijdens de
therapeutische sessies laat men de partners letterlijk van stoel wisselen. Maar ik
herinner me ook gezinsgesprekken op de polikliniek, van een discutabele
systeemtherapeut met een gezin waarvan de vrouw bij mij op de opnameafdeling is
opgenomen. Die vrouw is een soort koningin binnen haar familie. Ik begeleid haar bij
die sessies. Die therapeut zet pardoes een stoel op tafel. En zet die vrouw daar
pontificaal in. Midden op tafel. Vervolgens scandeert hij keihard: ‘Daar zit de koningin!’
Ik kijk mijn ogen uit en vraag mij af, wat er gebeurt. Op dat moment vertoont de
vrouw echter een zeer hilarische en gezonde reactie, door als een ‘ontsnappingstype’
gewoon weg te lopen”.

“De enige beste manier” vult Rozemarijn aan.
In het vuur van zijn verhaal herinnert Peter zich nog een sessie van een Amsterdams
gezin met een depressief opgenomen dochter. “Een ontzettend knappe meid. Zij krijgt
drie keer in de week een brief van haar moeder. Op gegeven moment zijn wij erachter
gekomen dat moeder cocaïne stuurt. Dat is in zo’n gezinssessie op tafel gekomen. Een
heftig moment om nooit meer te vergeten.
Die mooie jonge vrouw blijft trouwens gewoontegetrouw ’s ochtends altijd lang in
bed liggen. Verpleegkundigen die haar gaan aanmanen om op te staan, worden dan
nogal eens verleidelijk uitgenodigd om er even bij te komen liggen. Collega’s kaarten
dat gelukkig aan: ‘We zijn niet van beton. Maar hier kan toch per definitie niet op
worden ingegaan!’Vervolgens met een zekere stellige verademing van de ervaren rot in het vak:
“Gelukkig is er op de eigen afdeling nooit de cultuur geweest dat er soepel mee kon
worden omgesprongen.”

Rozemarijn vult dan opnieuw aan. Zij wil trouwens voorkomen dat het gezamenlijke
interview een soort ‘Grote Peter-Lont-Show’ gaat worden. “Het hangt er van af. Je kan
het in allerlei contexten plaatsen. Als het grensoverschrijdend is, dan kan het natuurlijk
niet. Bij iemand in bed gaan liggen, is natuurlijk het uiterste. Maar het zou kunnen zijn,
dat door wat meer genegenheid te tonen, door bijvoorbeeld een arm om iemand heen
te leggen, je iemand verder kan helpen. Maar ook dan zijn er zorgverleners die van
mening zijn dat zoiets echt niet door de beugel kan. Daar heel rigide mee omspringen.
Sommige collega’s zijn zelfs van mening, vanuit hun eigen normen en waarden, dat je
een patiënt daarin nooit tegemoet mag komen.

Een ander kan dat dan bijvoorbeeld weer wel. Dat thema van afstand en nabijheid is
natuurlijk ingewikkeld. Maar ik vind het altijd nog wel een discussie waard om te
onderzoeken wat iemand individueel nodig heeft. Je dient echt te kijken naar het
individu en de persoon. Wat zijn de trauma’s?

De grens, waarbij het overschrijdend wordt, is afhankelijk van allerlei factoren. Je dient
daarin heel goed af te stemmen met zowel de cliënt als met jezelf en als team”.
Hebben jullie daar in de opleiding bij stilgestaan? Hoe je dat met jezelf afstemt?
Rozemarijn en Peter reageren bijna als uit één mond. “In de SPV-opleiding kwam het
terloops weleens ter sprake, maar of het als lesstof op het programma stond kunnen
wij ons niet herinneren!”
Rozemarijn vervolgt: “Onduidelijk is, hoe daar tegenwoordig binnen de opleidingen
mee wordt omgesprongen, vooral nu dat grensoverschrijdend gedrag zo’n
maatschappelijk thema is geworden. Het zou dan ook binnen de opleiding expliciet aan
de orde moeten komen. Binnen onze organisatie is een gedragscode en een toolkit
ontwikkeld om het binnen het team op elkaar af te stemmen. Maar dat wordt nog te
weinig gedaan. Dus dat is iets om meer op de agenda te zetten”.

Wat heb je dan als gereedschap vanuit jezelf?
Rozemarijn: “Dat is echt het reflecteren, door daar de gedachten over te laten gaan en
te bespreken met collega’s. Maar daar gaat natuurlijk wat aan vooraf, gedachten en
gevoelens. Als je merkt dat je gevoelens gaat krijgen voor een cliënt, zijn dat signalen
die je heel serieus moet nemen. Daar dreig je de glijdende schaal af te gaan. Of dat je
merkt dat een cliënt meer gevoelens krijgt, dat die te veel toenadering zoekt. Dat zijn
de alarmbellen. Daar niet aan voorbijgaan. Dat is heel belangrijk. Ook ingewikkeld.
Zeker als je één op één met je cliënt bent, bijvoorbeeld bij huisbezoeken”.

Achterover leunen en op je handen blijven zitten
Zowel Peter als Rozemarijn vinden de functionaliteit van het contact heel belangrijk. Zij
hebben daarbij een aantal heldere vragen voor de geest. Peter: “Wat, wie, wanneer,
waarom, waar en hoe? In onze ervaring wordt er binnen de GGZ vaak niet echt contact
gemaakt met de patiënt. Men gedraagt zich gehaast. Daardoor ontstaat er geen
wederzijds vertrouwen en komt de behandelrelatie nauwelijks tot stand. Met name
binnen de sociale psychiatrie en vooral de ouderenpsychiatrie, is het van belang om
goed contact te maken met iemand. Pas door met oprechte belangstelling stil te staan
bij het verhaal en de persoon van de patiënt, ontstaat er veiligheid en leert men elkaar
beter kennen.
Als dit proces wordt overgeslagen, zal de patiënt zich minder openstellen en
onvoldoende profiteren van de behandeling. Adequaat herstel blijft dan uit.
Symptoomgedrag dreigt dan te domineren, waardoor zowel hulpverlener als de patiënt
gefrustreerd en wanhopig achter zullen blijven. Dit risico dreigt vooral wanneer
hulpverleners onvoldoende aansluiten bij het tempo van de patiënt en te snel van start
willen gaan met hun behandelingen. Het aansluiten bij het tempo van de patiënt, door
‘achterover te leunen en op de handen te blijven zitten’ hoort bij de krachtigste
eigenschappen van de SPV.

De praktijk
Peter heeft veel huisbezoeken gedaan voor de ouderenpsychiatrie en het dementieteam:“En daar geef ik mensen dan een hand.” “Ach u heeft zulke lekkere warme handen. Wilt u mij nog even een hand geven?” “Dan doe ik dat inderdaad. En geef een warme hand.” “Nou, wilt u koffie mijnheer Lont?” “Graag.” “Het is echt een manier van contact maken. En daarmee kom ik binnen. Dat is het doel”.

Soms dien je de patiënt op een ander been te zetten. Op een keer moet ik persé bij iemand naar binnen. Maar die persoon houdt af. De deur gaat niet verder open dan op een kier. Buren hebben al voor brandgevaar gewaarschuwd. (Uiteindelijk is die mevrouw met een RM in het verpleeghuis terecht gekomen). Aanvankelijk denk ik, tevergeefs gekomen te zijn. Ik heb mij al gemeld als
van ouderenzorg, een neutrale term. Niet van het dementieteam. Dan kom je zeker
niet verder dan de voordeur.”
“Goh mevrouw, het is hier zo koud. Mag ik even binnenkomen?”
“Natuurlijk!”
Op dat moment kom ik er in. Ik zette mij in op medeleven en op een andere positie.
Nou ja. Patiënt op het verkeerde been gezet. Zo kun je het ook zeggen. Dat is dan heel
functioneel en professioneel”.

Rozemarijn en Peter vullen elkaar wederzijds aan:
“Het gaat er dus ook om, hoe je jezelf positioneert ten opzichte van de cliënt. Het
hangt af van wat je wilt bereiken. En op basis van dat doel contact maken. De manier
waarop het contact wordt aangegaan is veelal op basis van intuïtie, gevoel en ervaring.
Iemand verleiden om zorg te accepteren is vaak erg complex.”

Wat heeft jullie ertoe gebracht om SPV te worden?
Peter vertelt dat zijn passie uiteindelijk ligt bij het uitvoerende werk. “Ik moet nog
weleens denken aan een tante die de B-nazorg heeft gedaan. Na haar ‘Zwarte Kruis’
heeft ze nog een aanvullende opleiding gedaan. Als terugvalpreventie, begeleidt ze
vooral patiënten na hun ontslag uit de psychiatrische kliniek. Ooit heb ik zelf het idee
gehad om de SPV-opleiding te doen. Pas later in mijn carrière krijg ik de kans de
opleiding te gaan volgen.
Ik heb lange tijd klinisch gewerkt in allerlei verschillende rollen, zoals unit-coördinator
en sociotherapeut. En heb in deze functie veel groepsgesprekken gevoerd. Ook heb ik
als afdelingshoofd gewerkt op een enorm grote opnameafdeling binnen de Willibrord,
met vier units van maximaal vierentwintig patiënten. Gezamenlijk dus bijna honderd
patiënten. Met ruim honderd medewerkers verdeeld over bijna tachtig fulltime
eenheden personeel. Iedere dag nemen we nieuwe patiënten op, niet alleen uit de
regio maar uit het hele land. Bedrijfsmatig floreren wij. Met gemak halen we de
afgesproken productiecijfers. Op gegeven moment is die afdeling toch in stukken
geknipt en conform het toenmalige beleid verdeeld over de regio. Er is een nieuwe
afdeling in Den Helder neergezet, alsmede een kliniek in Schagen en een nieuwe
opnameafdeling binnen het ziekenhuis in Alkmaar.
De opnameafdeling op het terrein van Willibrord wordt dan min of meer taboe
verklaard. Voor mij is er geen plek meer als leidinggevende. Mijn managementstijl is te
controversieel waardoor het niet meer bij de organisatie past. Ik ben te non-directief.
Ik geef mijn personeel heel veel vrijheid. Mijn teams hebben mij altijd een geweldige
leidinggevende gevonden. Want ik bemoei mij niet met hun werk. Laat hen hun eigen
werk doen. Dat lukt dan uitstekend.
Later krijg je formeel zelfsturende teams. Maar het grote verschil is, dat in de
latere omstandigheden die faciliterende mentor ontbreekt. Geërgerd. “Daarom
werken die zelfsturende teams uiteindelijk ook niet. Want als ze echt zelf gaan
sturen, gaat er altijd van bovenaf ingegrepen worden”.

Samen sturen
“Samen sturen, noemen ze dat tegenwoordig Pap”, tracht Rozemarijn de oplopende
spanning door de onderliggende frustratie te doorbreken. Het zit Peter dwars dat met
behulp van populair taalgebruik het uitvoerende personeel steeds meer aan hun lot
wordt overgelaten.

“Ach ja. Er zal wel weer een andere term voor bedacht zijn” reageert Peter
onmiddellijk. “Hierna ben ik vanuit de Willibrord als projectmedewerker uitgeleend aan
de Riagg in Schagen. Dat was nog vóór de fusie. Er is dan nog geen GGZ-Noord-
Holland-Noord. Riagg en RIBW zijn nog aparte organisaties. Die fusie zit al wel in de
pijplijn. Maar echt goed botert het niet tussen diverse partijen. De krant wordt er zelfs
mee gehaald.
Er was gebakkelei over het vol krijgen van een nieuw begeleid woonproject te
Hippolytushoef, mijn geboortedorp. Omdat ik de cultuur daar ken, word ik vanuit de
Riagg Schagen gevraagd om daar aan de slag te gaan.

Van de vierentwintig woningen zijn er aanvankelijk maar tien bezet. Toch stellen
enkele samenwerkende organisaties en hun medewerkers zich zeer rigide op. Ze
houden zich veelal strak aan bureaucratische regels. En verplaatsen zich nauwelijks in
de gevolgen van hun beleid voor patiënten. Men heeft zich bijvoorbeeld niet
gerealiseerd dat een chronische patiënt uit de heerlijke bossen van Castricum niet
persé naar Hippolytushoef wil verhuizen.

Dat gaat over contact maken. Met iemand een band smeden. Goed zorgen.
Ik ben persoonlijk met die man aan de slag gegaan. Hem een appartement
gedemonstreerd. De man heeft altijd heel veel gelezen en met zijn neus alleen
maar in de boeken heeft gezeten.
“Mogen mijn boeken mee?”
“Absoluut. Die mogen allemaal mee!”
Dus komt zijn hele flatje vol boeken te staan. Voorheen zou zoiets een struikelblok zijn
geweest.

Een andere casus in het dorp. Een mevrouw die constant over de weg fietst en daarbij
een verwarde indruk maakt. Ze bezoekt om de haverklap de huisarts en jat daar de
wc-rollen uit de wc. In het dorp vindt men dat ze naar beschermd wonen moet. Als er
nou iemand in aanmerking komt voor begeleid beschermd wonen, dan is het deze
vrouw wel. Ook met haar ben ik persoonlijk aan de slag gegaan.
Ze zegt: “Ik wil alleen als ik een nieuw behangetje krijg”.
Een eerdere collega weigert stug mee te werken. Want “Een nieuw behangetje”
is onvoldoende indicatie voor beschermd wonen.
Met een nieuw simpel bouwbehangetje van de woningbouwvereniging, ziet de vrouw
het helemaal zitten. Zo krijg ik uiteindelijk het hele project toch vol.”

Dat doet Peter zo leuk. We hebben nog wel een ander klusje voor hem!
“Vanuit een pot zorgvernieuwingsgelden wil de Riagg-directeur het probleem
aanpakken rondom de opnames van patiënten die vanwege dementie in aanmerking
komen voor verpleeghuisopname.
Want de bloedverwant van de hardst schreeuwende familie krijgt steeds voorrang. De
in de ontlasting wegkwijnende dementerende – met zes keer daags thuiszorg – komt
daardoor niet in het verpleeghuis.
Ik word wachtlijst-coördinator psychogeriatrie. Mijn opdracht is om iedereen met een
vastgestelde dementie – of een vermoeden daarvan – te volgen en samen met de
geriater in kaart te brengen.
Er is dan nog geen elektronisch dossier. Met steekwoorden houd ik alles bij op een
diskette. Bezoek iedereen thuis, maak overal contact, met familie uiteraard en ook met
relevante buren. Op gegeven moment heb ik een beeld van bijna honderd mensen die
in aanmerking komen voor PG-opname.
Ik heb dan wekelijks contact met verschillende verpleeghuizen op Texel, Schagen, Den
Helder en Julianadorp. Een heel groot gebied. Wachtlijsten houden we gezamenlijk bij.
Als er door overlijden een plekje vrij komt, is het aan mij om in samenspraak met de
familie (als die er is) te kijken wie er in aanmerking kwam voor een opnameplek. Dat
regelen wij dan met elkaar persoonlijk. Een machtige job”.

Wanneer ga je de SPV-opleiding doen?
“Als het team psychogeriatrie en gerontopsychiatrie uit elkaar worden gehaald, fungeer
ik nog een periode als ‘kartrekker’ bij de vorming van aparte teams. Als het DOC-team
(Dementie, Onderzoek en Casemanagement) een grotere organisatie wordt, en
‘Geriant’ gaat heten, raak ik mijn management-rol kwijt. Daarna heb ik nog een tijdje
met verve de rol van casemanager vervuld. Want het directe uitvoerende werk trekt
mij eigenlijk sterk aan.
Van de managementtaken die ik voorheen steeds heb uitgevoerd, is de lol wel
afgegaan. Daarna met nadruk en stemverheffing: ‘Manager-zijn is leuk als je budget
hebt. Maar als je moet inkrimpen en de kaasschaafmethode moet toepassen is het niet
alleen rozengeur en maneschijn. Want dan ben je altijd de man van de slechte
boodschap!’
Vervolgens ben ik stage gaan lopen bij de ouderenpsychiatrie in Schagen. Na een paar
maanden verzoekt de teamleidster mij om te blijven na het behalen van mijn diploma.
Dan is het 2004. Ik ben daar gebleven tot 2017. Als ambulant werkende SPV. Een
geweldig leuke baan”.

POH-GGZ. Heb je dat daarna gedaan?
“Een collega, teamleider POH-GGZ, heeft bij herhaling gezegd: ‘Kom toch bij ons’. Dat heb ik een hele tijd afgehouden. In de aanloop naar mijn pensioen in 2017, heb ik mij toch laten overhalen om een tijdje ter oriëntatie mee te lopen met een huisarts in Heerhugowaard. Hartstikke leuk. Vervolgens ben ik ingevallen binnen een praktijk met tijdelijk nauwelijks personeel. Nadien heb ik nog bij een
praktijk gewerkt in de omgeving van Sint Maartensbrug. En in het afgelopen jaar bij een praktijk op Texel. Daarna heb ik met mijzelf afgesproken om het werken los te laten”.

Rozemarijn, ken je die verhalen allemaal?
“Niet zo gedetailleerd. Wanneer Peter in 2017 met pensioen
gaat, volg ik de SPV-opleiding.
Mijn tweede werkplek blijkt het voormalige team van mijn vader. Bijzonder. Peter is er
dan net weg. Toch een beetje in zijn voetsporen!”

Is dat toevallig? Hebben jullie elkaar aangestoken?
“De GGZ is natuurlijk wel iets wat je thuis meekrijgt. Wij hebben voorheen in Heiloo gewoond. Als peuter ben ik op de Willibrord nog naar de crèche geweest. Dus het zaadje is al vroeg geplant. Later heb ik als kind veel op het landgoed gespeeld. Met een klasgenootje hield ik er zelfs een verzorgpony. Maar vanaf de middelbare school ben ik eerst een heel andere richting ingegaan. Opleiding paardenhouderij gedaan. Om van mijn hobby, mijn beroep proberen te maken. Ik ben daarna steeds meer tot inzicht gekomen wat ik daadwerkelijk wil. Bij een beroepskeuzeonderzoek is het vak van psychiatrisch verpleegkundige er expliciet uitgekomen. Zo ben ik die richting op gegaan”.

Ook gestimuleerd door moeder?
“Mijn moeder heeft mij daarin zeker gestimuleerd. Die zei: ‘Ik zie jou dat wel doen, als
psychiatrisch verpleegkundige’. Ik heb geen moment spijt gehad van mijn keuze voor
geestelijke gezondheidszorg. Werken in de psychiatrie is geweldig! Later heb ik bedacht
om, na een klinische periode, ambulant te gaan werken en meer persoonlijke
verantwoordelijk te dragen. Een medebestuurslid van de VAR (Verpleegkundige Advies
Raad) heeft mij op het spoor gezet van de SPV-opleiding. Die scholing heeft mij veel
gebracht. Inmiddels werk ik als SPV in een multidisciplinair GGZ-Team bij GGZ Noord
Holland Noord. Niet alleen op professioneel vlak ben ik gegroeid, maar ook qua
persoonlijke ontwikkeling.”

Je vader heeft veel leidinggevende rollen vervult. Spreekt jou dat ook aan?
“Ik heb wel gesolliciteerd als junior-manager, maar ben nu blij om gewoon in het
uitvoerende werk te zitten. Het mooie binnen de huidige SPV-functie is, dat ik daar een
taak als behandelaar in te vervullen heb. Bijvoorbeeld bij traumabehandeling de cliënt
te helpen het verhaal in kaart te brengen en hiërarchie aan te brengen in de
behandeling. Een psycholoog kan zo daarna aan de slag met EMDR of exposure. Het ishierbij essentieel om traumavaardigheden aan te leren middels inzichtgevende
gesprekken en psycho-educatie. Wat kan men doen als men getriggerd wordt door een
trauma? Het gaat dan veelal over heel basale zaken, die cliënten vaak niet weten. Ik
kan ze helpen door te leren focussen op ‘het nu’. De een vindt mindfulness prettig, de
ander wil sporten. Ik sluit nauw aan bij datgene wat iemand prettig vindt en waarbij
iemand in het ‘hier en nu’ belandt.

Wanneer iemand neigt te dissociëren als gevolg van herbelevingen, kan ik die persoon
bijvoorbeeld trainen om diens waargenomen beelden en emoties hardop te laten
benoemen.

Ten aanzien van psycho-educatie is een hele module uitgewerkt. Met behulp van
filmpjes en informatief materiaal zoals de ‘window of tolerance’, helpen we mensen hun
emoties te leren reguleren. De een zal ontdekken onder bepaalde omstandigheden te
gaan ageren middels drugsgebruik, terwijl de ander als gevolg van oplopende
spanningen juist in zichzelf keert.
Mensen kunnen daar echt wat mee”.

Rozemarijn: “Pap hoe kijk jij dan naar mij als SPV? Met jouw ervaring
van vijftig jaar psychiatrie”.
Peter: “Ik bewonder hoe je met bepaalde technieken hebt leren werken, zoals je de
trauma-behandeling beschrijft en aanpakt. Dat is een enorm verschil met hoe ik zelf
altijd in het vak heb gestaan. Ik ben wel geschoold in methodieken als
oplossingsgerichte therapie en cognitieve gedragstherapie, maar het is toch nooit
helemaal ‘mijn ding’ geweest.
Je hebt me wel eens zoiets toegeroepen als “Pap jij hanteert geen enkele techniek!”
Maar ik ben anders opgegroeid en anders opgeleid. Er is ook een generatieverschil. Ik
stam een beetje uit de geitenwollensokkentijd, met reconstructieve psychotherapie,
middels uitpluizen en duidingen trachten andermans persoonlijkheid te veranderen. Het
bestaat nog steeds, maar het staat meer naast elkaar. Methodes bieden natuurlijk
houvast en structuur. De methodiek is wat mij betreft vooral de manier waarop de
hulpverlener de vragen stelt. Het beschikken over meerdere methodieken geeft wel aan
hoe veelzijdig de SPV geworden is.

Maar dat cliënten hun eigen problematiek leren aanvaarden, hangt ook sterk af van de
mate waarin de hulpverlener contact maakt. De persoon van de hulpverlener is heel
belangrijk voor de effectiviteit van de methode. Nog belangrijker dan de methode zelf.
Daarnaast maken de vele werkplekken waarin het vak uitgeoefend kan worden, binnen
de kliniek, de polikliniek en in de wijk, het werk uiterst interessant. Het is een boeiend
vak.”
Daarna hardop lachend: “Je hebt alleen te maken met lastige psychiaters, patiënten en
managers (de managementplaag) voor de rest is het een fantastisch vak. ”

Gelukkig kun je er ook om lachen. Wanneer niet?
Peter: “Een ontzettende tegenvaller volgt op onze intensieve training over
oplossingsgerichte therapie. We hebben net geleerd om ons te concentreren op
mogelijke oplossingen. Datgene waar we onze aandacht op richten, raakt versterkt.
Volgens deze gedachtegang betekent dat communiceren over problemen, de
moeilijkheden juist laat toenemen. Dus wat gebeurt er? De administratie stuurt alle
aangemelde patiënten een uitgebreide lijst toe ter klachteninventarisatie. Opgelegde
standaarden. ROM-vragenlijsten met start- en tussenmetingen. Daarmee wordt de hele
methodiek weer onderuit gehaald.

Soms is het net zo’n varkenscyclus. Hebben we met veel moeite iets moois opgezet,
zoals een goedlopend psychotherapeutisch dagcentrum of een florerende NAH-Kliniek
(voor patiënten met niet-aangeboren hersenafwijkingen) of er wordt van bovenaf weer
ingegrepen vanwege bezuinigingen. Onze uitstekende opnameafdeling is indertijd
opgeofferd voor een PAAZ in een algemeen ziekenhuis. Inmiddels bestaat de
fusieorganisatie 25 jaar. Opnames vinden nu toch weer plaats op Willibrord. ‘High
Intensive Care’. Weer een nieuwe naam!”

Wat doen jullie dan om te voorkomen overspannen en gedemotiveerd te
geraken?
Peter: “We zitten zelf natuurlijk ook weleens in de dramadriehoek van de redder, de
aanklager en het slachtoffer. Dan moeten we ons ei kwijt. Gelukkig hebben we allebei
onze eigen klaaglijn. Bij een goed glas wijn sparren met onze partner. En verder
lummelen, lezen en uitgaan naar theater en film”.

Humor is uiterst essentieel
Peter: “Je dient jezelf te relativeren. Buitenissige casuïstiek kan lang plezier opleveren.
Zo hebben we jarenlang genoten van een verhaal over een katholieke pastor die stage
liep op de kliniek.
In zijn directe nabijheid, roept ene mevrouw K met veel misbaar en bij herhaling uit:
‘Ik ga sterven!’.
Die priester heeft haar vervolgens met overtuiging, in vol ornaat en met alle
bijbehorende rituelen het sacrament der stervenden toegediend. Terwijl zij haar laatste
adem uitblies (te zeggen voor dat moment) heeft zij die man hartelijk bedankt. Daarna
sloot zij haar ogen. De volgende ochtend stond zij weer gewoon op en hervatte haar
dagelijks leventje. Een collega heeft die theatrale ‘stervende zwaan’ nog jarenlang
prachtig kunnen persifleren. Het werkt nog steeds op mijn lachspieren.

Mogelijk heeft mevrouw K nog een antibioticakuurtje gehad voor het een of ander
lichamelijk ongemak. Aandacht voor somatische problematiek dreigt er trouwens nogal
eens bij in te schieten. Vooral in de ouderenpsychiatrie verdient de somatiek meer
aandacht. Berucht zijn natuurlijk de psychische decompensaties als gevolg van een
delier bij urineweginfecties. Zelfs huisartsen kijken daar nog weleens overheen.

Een andere mevrouw is constant schijnzwanger. Het gaat gepaard met gezwollen
borsten en een pijnlijk onderlichaam. Met veel tamtam maakt ze ons duidelijk, dat ze
afgelopen nacht via telepathische weg vanuit Limburg, tweehonderd kilometer
verderop, bevrucht is door een streng gelovige pater. Behalve dat dergelijk theatraal
gedrag lachwekkend is, hebben wij dat eerder steeds geassocieerd met psychotische
symptomen. Tegenwoordig wordt gelukkig ook gekeken naar eerdere trauma’s.”

Rozemarijn: “Een psychose lijkt bijna een soort antwoord op een trauma, intuïtief een
manier om te overleven. Gelukkig wordt dat idee niet meer weggehoond. Er is
tegenwoordig veel meer aandacht voor vroeg-traumatische schade. En worden
patiënten niet meer alleen maar als psychotisch of schizofreen gediagnosticeerd, met
alleen symptoombehandeling”.

Uitstervende verschijnselen
Peter ziet, toen nog als tweedejaars leerling, een patiënt voor zich met katatonie. “Die
man staat de hele dag tegen de muur. Katatoon. Ik krijg de waarschuwing van
collega’s, om niet binnen een straal van twee meter bij hem langs lopen. Een keer loop
ik op ongeveer anderhalve meter voor hem langs (dus binnen de twee meter) en geeft
hij een trap. Gelukkig mis. Want als voormalig profvoetballer van Heerenveen kan hij
heel goed schoppen. Het verschijnsel bij katatonie dat mensen ineens kunnen
uithalen, heeft wel indruk gemaakt. Sowieso dat iemand de hele dag strak tegen de
muur staat. Gelukkig komen dat soort beelden nauwelijks meer voor. Daarna heb ik
het nog één keer gezien.
Een jongeman wordt katatoon per ambulance binnengebracht. Hij ligt in bed met zijn
hoofd boven het kussen. Dat klassieke beeld. Zeldzaam. Hij is verpleegkundige op
een booreiland. Een collega dus. Dat komt emotioneel wel dichtbij”.

Ook verpleegkundigen blijken dus kwetsbaar. Hoe vangen collega’s elkaar op?
Peter herinnert zich wanneer zijn medewerkers traumatische ervaringen opliepen, bijvoorbeeld
rondom complexe suïcides, hij steeds gezorgd heeft voor behandeling elders. Als leidinggevende is het bieden van begeleiding dan uiteraard niet zijn taak.

Wel het ontwikkelen van zo’n vangnet. Peter vraagt zich af, hoe dat tegenwoordig is.
Volgens Rozemarijn is de ruimte er wel. Er zou ook een aanbod voor zijn. “Maar je dient er zelf
om te vragen. Er is niemand die het als een soort copiloot bewaakt. Problematisch hierbij is het
groot aantal parttime en interim-medewerkers. Iedereen heeft zijn eigen agenda. Men is te
weinig tegelijkertijd aanwezig en leert elkaar onvoldoende kennen. De wens om hoogstaande
zorg te leveren staat theoretisch hoog in het vaandel, maar is in praktijk niet altijd haalbaar.
Er is een soort circulaire beweging in het team, een speelbal die van de een naar de ander gespeeld wordt. Omdat de caseload te groot is kan men ‘eigenlijk echt geen cliënten meer aannemen’, maar vanuit een groot verantwoordelijkheidsgevoel doet men het toch maar weer wel.
Het is een uitdaging voor iedere professional om bij de huidige werkdruk en wachtlijsten, goed voor zichzelf te zorgen. Een strijd van alledag. ”

Hoe kun je ondanks dit terugkerende proces beter voor elkaar zorgen?
Rozemarijn: “Er is wel een zorgcultuur ‘Samen sturen’. Het zou een alternatieve benadering zijn voor het voormalige ‘zelfsturing’. Maar het lijkt eerder een valkuil. Er is ruimte om grenzen te stellen maar men trekt vaak geen grenzen. Of te laat. Als men niet zelf de eigen grenzen bewaakt komt men met een burn-out thuis te zitten. Meestal voelt men die grens te laat. Men verliest het overzicht waardoor crisissituaties niet meer adequaat gemanaged worden en men blijft doorgaan met ploeteren. Men wil de ander niet lastigvallen. Te kritisch zijn naar zichzelf, bewijzen het zelf te kunnen, of prestaties willen leveren vanuit zelf-veroordelende gedachten, spelen daarin ook een rol”.

EuroPsyche was zowel een hoogtepunt als een dieptepunt
Peter heeft via EuroPsyche nog een periode een eigen Sociaal Psychiatrische Praktijk
gehad. “Onwijs leuk, maar, ik heb hooguit tien particuliere patiënten gehad binnen mijn
SP-praktijk. Gewoon te veel naast mijn reguliere baan. Achteraf is het dus niet zo’n
goed plan geweest. EuroPsyche is uiteindelijk – helaas – failliet gegaan”. “En dat is maar goed ook” vult Rozemarijn aan. “Want allerlei kwakzalvers hebben daardoor ook steeds hun gang kunnen gaan”.

Een ander pijnpunt is een aankomend geriater geweest. Hij benadert iedereen in het
veld, om patiënten te verwijzen naar zijn particuliere praktijk. Hij maakt daarbij
dankbaar gebruik van Peter en zijn netwerk. De eerste anderhalf jaar laat hij Peter
uitgebreid patiënten verwijzen. Maar als zijn praktijk vol zit en goed loopt, beklaagt de
arts zich bij ‘Jan en alleman’ dat verpleegkundigen zich zomaar toe-eigenen om
patiënten te verwijzen. Rozemarijn vult opnieuw aan: “Dieptepunt”

Tot slot
Hét hoogtepunt van 2022?
Rozemarijn: “Gelukkig krijgt de SPV nu een eigen AGB-code per 1 april 2022. Dus
kunnen we formeel zelf verwijzen. Wel aanvragen! We krijgen het niet automatisch! En
per 1 juli 2022 mag de SPV ook formeel de rol van coördinerend regiebehandelaar
vervullen.” Een mooie erkenning voor de SPV.

Interview: Frans van der Lem

Vakblad Sociale Psychiatrie 140, 2022

16 april 2024

Trauma en het (on)begrijpelijke lichaam

Lees meer
4 april 2024

SPV als POHGGz

Lees meer
2 april 2024

Trauma en het brein: Psycho-educatie

Lees meer